2023:   Ballustrada (Stichting Zeeuws Licht, Terneuzen  jg. 37, nr. 3/4)




    WE ZOEKEN

 

Op elke einder rust de lucht.

We zullen doen alsof we hoger moeten zijn.
De handen in elkaar. En klimmen dan. Op elke
bergkam een nieuw vergezicht. Het oog zoekt
in de diepte iets. Een kronkelpad, een bergrivier
of een cascade. Snelheid ­– en waar die begint.

We denken soms dat we nog youngster zijn.
We draven door: de dag is nog niet vol.
De sporen barsten onder ons, op weg naar
warmte en geborgenheid – je vindt altijd
wel iets, zolang je zoeken blijft

wat er na elke einder komt.

 

 

 

    SPRING(T)IJ

                              

We lopen langs. Zij komt ons tegemoet en wijkt.

De verte is een lijn waarachter vaste grond,
vermoeden wij. Wellicht zoiets waarop men
gaat, zoals nu onze voeten gaan. Misschien
wordt er geklommen. Wordt in een ander
land gedacht: waar zijn we aanbeland?

We zijn toch hier? Het duizelt ons. We worden
angstig wakker onderaan de berg. Er breekt
iets los. Zijn we gesprongen? Vocht …

De tenen worden nat. En krommen zich.
Men zuigt ons op.

 

© Eric Vandenwyngaerden

2012:   Ballustrada (Stichting Zeeuws Licht, Terneuzen  jg. 26, nr. 1/2)




    AANHOUDEND


Een ochtend –

hij leest het en denk dan:
jij warhoofd, onmogelijke knoop
in het duivelse heden.

We moeten het huis en het land uit
de buitenlucht wenkt ons.
We hebben teveel niet gehad,
niet gezien,
geen plannen op de tafel.

Ons zoekt weer naar ons.
Dus nogmaals:
het land en het huis uit,
we moeten



Een middag –

ze heeft ook deze minieme
verzuchting een antwoord onthouden.
Hij weerom te rustig
te blij met het niets
zo aanhoudend.

Iets zegt hem: raap scherven en lijm ze
– deze roos heeft genoeg aan een vaas,
vang wat water



Een avond –

ze valt onverhoopt op zijn akker.
Dit ruikt naar het eerste ontwaken.

Bericht uit de keel:
sla de wekker verrot,
meld je lichaam aanwezig

word wakker.

 



    UITEINDELIJK

Uiteindelijk tekent zich
een lichaam op zijn netvlies af:
het is een vrouw
ze zit aan de tafel
in grimmige kronkels
doet ze haar ding.

Hij kijkt haar gebedenboek even in:
doordringend gedicht
(wat is ze gedreven).

Soms, uit haar stilleven weggeplukt,
verdwijnt ze: de deur uit, de straat op
de wereld – ook dat willen wij,
wij dolende dwazen.


(Laatst, op een kunstveiling
zag ze de schimmige H. terug
– zijn eeuwige sjaal,
een hand in de hand op zijn rug).


© Eric Vandenwyngaerden

 

 

 

* * * 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

*